Hoe de “kanaalstijders” G.W.van Marle en W.J. van Dedem aan hun einde kwamen

Tussen Zwolle, Hasselt en Dedemsvaart, een komvormig gebied waar regenwater slecht kon worden afgevoerd, ontstond vanaf de middeleeuwen veel veen vorming.

De vroegere bewoners van dit gebied waren vanaf de ijstijd jagers zonder vaste woon en verblijfplaats. Pas veel later vestigden de eerste bewoners zich op hoger gelegen plekken. Daar ontstond heel bescheiden landbouw en wat veeteelt, vaak dicht bij riviertjes en beekjes. Het houden van schapen en de mest was voor de landbouw een noodzaak om te overleven.

Aan de noordzijde van dit gebied liep de Reest, slingerend door het landschap van Meppel naar Dedemsvaart. Aan de Zuidzijde was de Vecht de belangrijkste rivier. Daar tussenin stroomden oa de Steenwetering en de Beentjesgraven.

In 1789 werden er plannen gemaakt door G.W.van Marle (geb. dec 1752) de veengronden te verwerven van de voormalige Marken. Hierop volgden besprekingen met het stadsbestuur van Hasselt om vergunning van het gebruik van de vloeddeuren, nodig om een kanaal te kunnen graven. Van Marle was eerst advocaat in Zwolle en vanaf 1785 burgemeester en afgevaardigde van de Landdag. Het was onrustige in Nederland, de Franse revolutie veroorzaakte roerige tijden in de politiek. In 1791 werd een kaart gemaakt van het gebied van Hasselt en de Veenen, waarlangs een kanaal gegraven zou moeten worden, maar veel verder kwam men toen niet.

G.W. van Marle zou aanvankelijk de plannen maken, maar werd slachtoffer door oneindige rumoer met Den Haag, werd ontslagen en zelfs 23 weken vastgezet, waar zijn gezondheid hard achteruit ging. Daarna is hij onder bewaking naar zijn eigenbuitenverblijf “Het Moer” onder Dalfsen (nu Heino) gebracht waar hij zelfs al na enkele jaren in 1799 is overleden.
Mr. Willen Jan Baron van Dedem, geboren 18-03-1776 op Den Berg in Dalfsen, trouwde op in 1802 met de oudste dochter van Van Marle, Judith van Marle, oud 20 jaar. Willem van Dedem erfde hiermee de bezittingen van zijn schoonvader, waaronder grote hoeveelheden venen in noordoost Overijssel. Het plan was deze venen te vergraven en in cultuur te brengen wat deels door Van Marle was voorbereid en dus niet vergeten. Van Dedem was bereid dit weer op te pakken.

Er was nog weinig bebouwing in het gebied tussen Hasselt en de Oosterhuizen. Slechts enkele panden in de omgeving van Hulst (Den Hulst). Mogelijkheden om een kanaal te graven op de locatie van een sloot, de Grafte, ofwel de Beentjesgraven. Hier werd al vanaf de 17e eeuw turf gewonnen en vervoerd, maar was deels dichtgeslibd. Om het weer geschikt te maken moest er een nieuw kanaal worden gegraven.

Groter probleem was de aansluiting op het Zwartewater, die in open verbinding stond met het IJsselmeer (Zuiderzee) en dus te maken had met eb en vloed. De stadsgrachten van Hasselt waren afgesloten met een vloeddeur en die kon problemen geven met veel waterafvoer en zelfs dan een heel gebied onder water kunnen zetten. Dit bracht dan ook een groot gevaar voor de schepen in het nieuw te graven kanaal. Daarvoor moest er eerst een ebdeur op de stadsgrachten worden geplaatst zodat het water toch afgevoerd kon worden.

Hij ondervond ook grote tegenstand van de stad Zwolle omdat die het kanaal langs Zwolle wilde hebben uit vrees hiermee anders veel handel te verliezen. Doch hier lagen veel hindernissen zoals hoge terreinen, een gebrekkige scheepvaart op de Vecht en hogere kosten. De rivier de Vecht boven de Berkummerbrugge vormde een gevaar in droge seizoenen door te weinig water en daardoor de scheepvaart belemmerde. Bij natte perioden en bij overtollig water een te sterke gevaarlijke stroming. De Vecht was onberekenbaar. Met de stad Zwolle liep het al vanaf 1804 stroef.

Van Dedem had in 1804 de eerste aanvang gemaakt met het onteigenen van gronden van 10 roeden breed door het Rouveensche land. ”Napoleon vergunde mij grond van het Domein bij den Nieuwendijk richting “Hulst”. Op het gebied van Nieuwleusen bood hij mij de grond om niet aan, zodat ik aan het oorspronkelijk plan kon voldoen”. Ook de landbouwers hadden geen ander doel dan het kanaal zo snel mogelijk te graven. In de zomer van 1805 waren alle voorbereidingen gereed.

“Maar toen vond ik tegenwerking van het Departementaal bestuur van Overijssel zelf. Bij de missive aanzoek om een kanaal van Zwolle naar Hardenberg aan te leggen vanwege de gebrekkige scheepvaart op de rivier de Vecht”. Telkens vruchteloze pogingen om mijn plan voort te zetten, tot Lodewijk Napoleon in 1809 een reis door Overijssel en Noord Nederland maakte. Waarna hij mij verzocht mijn plan nogmaals aan te bieden. Mij was aangeraden mijn plan nu niet openbaar te maken, zodat ze zich er niet tegen konden verzetten”.

Toen was het ineens zover dat Zwolle goedkeuring gaf, maar bepaald dat ons kanaal niet voor de koopvaart mocht dienen, noch met de rivier de Vecht verenigd mocht worden. Het eerste traject werd in 1809 aanbesteed, dat was het kanaal van Hasselt naar Avereest, via de Lichtmis en Hulst.

Op 9 juli van dat jaar ging de schop de grond in en reeds in de herfst was het vanaf Hasselt tot Herberg de Lichtmis nagenoeg af. Al in 1811 via de buurtschap Hulst was het kanaal tot het Oosterhuizen bevaarbaar. Het werk leek aanvankelijk vlot te verlopen, tot toen men ten noorden van Ommerschans op een hoogte stuitte van 9 of 10 meter, doch die na Balkbrug weer snel daalde.

Het gebied leverde extra veel werk op, alle grond moest met de schop uitgegraven worden, zonder gebruik van kruiwagens. Het werk met 500 tot 600 extra werkers uitgevoerd tegen een loon van Fl 1,- per dag en werken zolang het licht is. Als gevolg van 2 strenge winters liepen de kosten voor Van Dedem fors op en dreigden financiële problemen van Fl 300.000,-. Arbeidslieden leefden, soms met gezinnen in plaggenhutten. Toen het kanaal eind 1811 gereed was begon de vervening. Al snel ontstonden daardoor grote problemen omdat zoveel water uit het gebied bleek te komen dat dit een sterke stroom in het kanaal veroorzaakte en de scheepvaart hiervan veel hinder ondervond.

Er kwamen zware tijden aan voor Van Dedem. Door te hoge kosten was hij in moeilijkheden gekomen. Ondanks een torenhoge lening in 1834 werden bij hem allerlei meubilaire goederen in beslag genomen, alsmede het landgoed de Rollecate, (excl het huis). Diverse herenhuizen, woningen, landbouw en heidevelden en ongeveer 200 bunder veenland vanaf de Lichtmis tot Dedemsvaart werden bij openbare verkopen van eigenaar veranderd.

In 1840 betekende dit het einde van zijn loopbaan. Hij werd oud en eenzaam en op 27 maart overleed ook nog zijn vrouw Judith van Marle. Het kanaal met alle wallen, wegen, bruggen, woningen, Herberg de Lichtmis met diverse woningen werden openbaar geveild door de Provincie, die eigenaar werd van het kanaal. De hypotheekverlener bleef met een grote schuld achter.

Een man met grote inzet voor het gebied. Door de ontgoocheling in 1834 overleed hij in eenzaamheid op 21 november 1851 in het Huis Rollecate. Een aanzienlijk vermogen en de rust van zijn leven heeft hij opgeofferd om deze reusachtige onderneming tot stand te brengen, tot het eindigde in zijn ondergang.

Toch bleek de stad Zwolle in juni 1830 een aanbesteding te hebben gehouden voor het graven van het Lichtmiskanaal, en werd het dus alsnog gegraven. (archief nr1040 uit Charters en Bescheiden van de vereniging van Overijssels Recht en geschiedenis, door Mr Baron A van Dedem in 1913) Fragmenten uit het boek; De geschiedenis van de gemeente Dedemsvaart door J Drent, (met toestemming van de uitgever en de schrijver overgenomen) in dit boek ook mooie verhalen over het ontstaan van de industrie in Dedemsvaart. De Stoomtrein naar Zwolle, een glasfabriek, kwekerij Moerheim, zelfs een scheepswerf, kalkovens, meerdere graanwindmolens en natuurlijk de Ommerschans.

WvdV